Dat kleine mosterdzaadje


Dat kleine mosterdzaadje,
onoog'lijk om te zien,
wellicht één centimeter
of kleiner nog misschien,
zag ik laatst bij een bosrand
als woudreus voor me staan.
Het leek wel of zijn kruin naar
de hemel op zou gaan.

Een vogelschaar zong vrolijk
een twink'lend lentelied,
waarop de reus begeest'rend
zijn blaad'ren dansen liet.
Een jeugdig paartje zat in
zijn koele schaduwvlak,
een kleuter hing zacht schomm'lend
en lachend aan een tak.

Het was een tafereeltje,
dat ik niet snel vergeet.
Het eertijds kleine zaadje
dat nu een woudreus heet,
was door Gods wijze inzicht
gevormd tot een gigant,
die als verkwikking diende.
Een schepping van Zijn hand.

Zo kunnen wij als mensen,
in aanvang zwak en klein,
van dag tot dag iets groeien
om eens een boom te zijn,
waar and'ren zich in nest'len
met al hun lief en leed,
een waarlijk lustoord dat zich
in God geworteld heeft.

Frits Deubel

home